Algemeen

Derde oudste inwoner van Dinkelland

Mevrouw De Roos-Stift viert haar 104e verjaardag

DENEKAMP - Donderdag 16 januari was het een feestelijke aangelegenheid in woonzorgcentrum Gerardus Majella te Denekamp. Omringd door familie vierde bewoonster Neeltje De Roos-Stift haar 104e verjaardag. Met deze bijzondere mijlpaal is zij de op twee na oudste inwoner van de gemeente Dinkelland. Reden voor burgemeester John Joosten om met bloemen langs te komen en mee te delen in de feestelijkheden.

Hinkelen, hoepelen en tollen in de Amsterdamse straten

Na eerder drie jaar in Nordhorn te hebben gewoond, woont Neeltje inmiddels alweer 12,5 jaar in Denekamp. Maar haar wieg stond in de hoofdstad. Op 16 januari 1921werd Neeltje Stift in het Wilhelminagasthuis te Amsterdam geboren als eerste kind van Frederik en Neeltje Stift. 17 maanden later werd het gezin gecomplementeerd met de komst van Neeltjes broertje Freek. Op 104-jarige leeftijd is het moeilijk voor te stellen, maar met dezelfde naam als haar moeder was Neeltje destijds nog ‘junior’. “En de zoon van mijn broer heet weer Frekie”, lacht Neeltje.

In een hecht gezin groeide Neeltje op in Amsterdam Oud Zuid. Na naar de lagere school, de gemeenteschool, te zijn geweest ging Neeltje op 14-jarige leeftijd werken in een naaiatelier. Gevraagd naar haar jeugd steekt ze resoluut een duim op. “Die was geweldig! Amsterdam was toen ook al een hele grote stad. Maar omdat er nog bijna geen auto’s reden was er heel veel ruimte. Daardoor konden wij altijd spelen op straat. Er werden hinkelbanen getekend. We hebben gehinkeld, gehoepeld en getold. Wij deden alles op straat.”

Chauffeur van Mussert

Een donkere tijd die Neeltje heel bewust meemaakte was de oorlog. “Ik was 19 toen de oorlog uitbrak en werkte op het naaiatelier. Bij ons in de straat was Jopie Papau de enige met een auto, die was nog de chauffeur van Anton Mussert (leider NSB, red.). In Amsterdam waren veel Joden, die waren daarna allemaal weg. Ik heb gezien hoe ze uit huis werden gehaald en naar landerijen moesten lopen om gedeporteerd te worden. En alle fietsen werden ingepikt, want Duitsland was te ver om te lopen. Mijn broer Freek werkte voor een Joodse firma die doktersinstrumenten maakte. Het was een bekende firma en de Joodse eigenaren werden al op de eerste dag opgepakt. Omdat mijn broer er toevallig bij was werd hij ook meegenomen. Hij werd in Berlijn gezet waar hij vijf jaar lang in een fabriek moest werken. Ik kon doorgaan met werken, maar moest de Nederlandse militaire kleding maken. Later moesten we kleding maken voor de Duitsers. En op een gegeven moment was de stof op en konden we niks meer.”

Het hout tussen de tramrails weggehaald om te stoken

Waar de bevrijding van Nederland in september 1944 begon, was Amsterdam pas in mei 1945 aan de beurt, waardoor de stad te maken kreeg met een hongerwinter. “Niet alleen de stof was op, alles was op. Er was honger. Er waren geen bomen meer, die werden omgehakt en gingen de kachel in. Zelfs het hout tussen de tramrails werd weggehaald om te kunnen stoken.”

Dan wijst Neeltje naar een bijzonder ijzerwerk op haar vensterbank. “Dat is de strijkbout die wij vroeger in huis hadden. Wij waren een van de weinigen met een kachel thuis, die had mijn vader nog van blik gemaakt. De strijkbout werd met een pannenlap opgewarmd op de kachel. Een vriendin van mij en veel mensen uit de buurt kwamen bij ons voor hun strijkwerk.”

Tegen het eind van de oorlog beleefde Neeltje nog een bijzonder moment. “We konden wel brieven schrijven naar mijn broer en kregen ook brieven terug. Moeder heeft weleens een pannetje bruine bonen opgestuurd. Het is wel aangekomen, hij heeft het helemaal opgegeten. Op een dag was ik op straat nadat ik boodschappen had gedaan toen een meisje zei ‘je broer is terug’. Toen ben ik heel hard naar huis gehold. Toen Berlijn was gebombardeerd, is hij lopend teruggekomen naar Amsterdam.”

Sportieve familie

Ook na de hongerwinter en bevrijding bleef de oorlog de gemoederen nog bezighouden. “De hoofdmeester van mijn lagere school was een fijne en goede meester. Als hij vertelde hing je aan zijn lippen. Maar later hoorde ik dat hij NSB’er was. Hij heeft zichzelf van kant gemaakt omdat hij niet wilde worden opgepakt.”

Het verhaal hoorde Neeltje op de korfbalclub. “Ik heb 24 jaar korfbal gedaan, dat was mijn grote hobby. We komen uit een sportieve familie. Mijn broer voetbalde bij AFC Neerlandia. Zijn teamgenoot was Pieter de Roos, roepnaam Piet. Ik ging elke wedstrijd kijken en in de kantine leerde ik Pieter kennen. Van het een kwam het ander en in 1950 zijn we getrouwd op het oude stadshuis. Hij had al een woning in Amsterdam waar ik zo kon intrekken.”

Naaien als rode draad

Nadat het stel in januari 1950 in het huwelijksbootje stapte, volgde op 31 december van datzelfde jaar de geboorte van dochter Yvonne. Twee jaar later maakte dochter Ineke het gezin compleet. Inmiddels zijn daaruit weer vier kleinkinderen en vier achterkleinkinderen voortgekomen.

Tot aan het huwelijk werkte Neeltje voor de NCI, de Nederlandse Convectie Industrie, destijds een groot naaiatelier in Amsterdam. “Ik heb heel wat bontjassen en mantels gemaakt. Als 14-jarige ben ik begonnen als speldenprikster. Uiteindelijk ben ik het hele bedrijf doorgelopen tot bontmeister, dat was eigenlijk het hoogste wat je kon bereiken op een atelier.”

Neeltjes man Pieter werkte altijd als militair. Voor de oorlog had hij zijn dienstplicht vervuld waardoor hij tijdens de oorlog in de voedselvoorziening terechtkwam. Vervolgens werkte hij als militair salarisadministrateur, iets waarvoor hij enkele keren ergens anders werd gestationeerd. Zodoende verhuisde het gezin in 1962 naar Amstelveen waar het twee jaar woonde. Vervolgens verhuisde het naar Nordhorn om na drie jaar weer te verhuizen naar Soest. “Wij hebben nooit moeite gehad met de verhuizingen, maar onze ouders vonden het verschrikkelijk dat wij zo ver weg zaten.”

Ondertussen bleef naaien een grote rol spelen in het leven van Neeltje. “Na mijn werk is naaien altijd een hobby gebleven. Ik was altijd bezig en heb alles genaaid. De kinderen konden roepen wat ze wilden en hoe ze het wilden, en dan werd dat gemaakt.”

Denekamp bleef trekken

Hoewel Neeltje met haar gezin slechts drie jaar over de grens bij Denekamp woonde, en daarna 32 jaar in Soest woonde, bleef Denekamp altijd trekken. “Tijdens de jaren in Nordhorn gingen we veel naar Denekamp. We deden er boodschappen en onze dochters gingen naar de huishoudschool. Toen Ineke later in Mander kwam te wonen gingen wij regelmatig naar een camping daar in de buurt. En dan gingen we altijd even naar Denekamp, vooral op de woensdagen naar de markt.”

Nadat Pieter in 2000 overleed bleef Neeltje alleen in een huurappartement in Soest. Totdat een koffievriendin op het terras in Denekamp vroeg: ‘Waarom kom je niet naar Denekamp?’. ‘Goh, kan dat dan?’ was het antwoord van Neeltje. Dochter Ineke woonde inmiddels in Enschede en nadat ze aanklopten bij de woningbouw kreeg Neeltje drie maanden later een huurwoning aan de Bremstraat te Denekamp. Dat was in 2012 toen Neeltje zelf nog autoreed. Vervolgens verhuisde ze nog naar de Meester Dingeldeinstraat waar ze tot vier jaar terug (!) nog zelfstandig woonde. In Gerardus Majella vierde Neeltje haar 100e verjaardag. “In Soest woonde ik niet graag, maar ik woon hier met veel plezier”, blikt Neeltje terug op haar laatste 12,5 jaar in Denekamp.

Uw reactie